Hij klom vanboven op de stoel die voor het raam stond, want daar had hij het beste uitzicht. Hij tuurde door de ene kant van de verrekijker en kneep zijn andere oog dicht. De verrekijker was nog te groot om door alletwee de gaatjes te kunnen kijken. Het was magisch hoe alles in de tuin plots zoveel groter en dichter kwam. Hij wist intussen ook dat alles scherper werd als hij aan het wieltje draaide. Dat had mama hem verteld toen ze hem de verrekijker van opa had gegeven. Hij keek de tuin rond en zag die gekke vogel weer, met zijn groene borst en rood kopje. Een groene specht volgens mama. Het bleef een raadsel hoe zij zoveel wist…
Plots zag hij kleine zeepbellen vanuit de boomhut van de buurvrouw omhoogkringelen. “Mama, mag ik buiten spelen?” Hij spurtte naar buiten nadat mama nog vlug een muts over zijn oren had getrokken. De zware verrekijker bungelde aan zijn hals. Toen hij bij de afscheidingsdraad kwam, zag hij hoe een meisje de bellen voorzichtig de lucht in blies. Hij had haar nog nooit gezien. Ze keek niet naar hem, en ze keek ook niet naar de prachtige zeepbellen.
“Mag ik ook een keer?” vroeg hij zachtjes, zodat ze niet zou schrikken. “Ja hoor, als je tot bij mij geraakt natuurlijk.” Ze schrok helemaal niet en giechelde toen ze voorzichtig opzij schoof om plaats te maken. Hij legde de verrekijker tussen hen in en nam de bellenblazer van haar over. “Wow, zie je hoe de regenboog in die grote bel schijnt?” “Neen, maar vertel me er alles over!” Hij keek nog eens naar haar en zag toen haar lichtblauwe ogen, en hoe die niet helemaal recht naar hem keken. “Ik kan niet zo goed zien”, legde ze uit. “Ben je dan blind?” “Niet helemaal, gelukkig. Ik zie nog licht en donker, en de omtrekken van grote dingen. Maar zeepbellen zie ik dus niet, en al zeker de regenboog niet erin.” Hij dacht even na en haalde toen zijn stuiterbal uit zijn jaszak. “Voel eens hieraan.” Hij legde de bal in haar hand. “Zeepbellen zijn zo rond als deze bal, maar heel licht en helemaal doorzichtig. Je ziet alleen een fijn lijntje rond de bel. Maar als de zon er op schijnt, krijgen zeepbellen allemaal verschillende kleuren.”
Hij blies nog een paar keer, tot het meisje zei: “Weet je eigenlijk hoe zeepbellen klinken? Sluit je ogen eens, ik zal het je laten horen.” Hij deed zijn ogen dicht en hoorde hoe ze weer zeepbellen blies. Hij probeerde goed te luisteren maar hij hoorde alleen maar de vogels en de wind en de bladeren boven hem. “Als ze ploffen, klinken ze net als kikkers die heel stilletjes kwaken. Of als druppels die uit een kraan lekken.” “Of als stille scheetjes”, zei hij en samen proestten ze het uit.